Heel lang geleden woonde in een ver land een beeldschone prinses. Ze was zo mooi en lief dat vele prinsen haar hand waren komen vragen. Maar, haar stiefmoeder was een boze koningin, die erg gierig was en steeds maar rijker wilde worden. Daarom moest iedere prins voor zij de toestemming tot een huwelijk wilde geven, eerst iets heel moeilijks doen. En als-ie dat niet kon, dan hakte de beul z'n hoofd eraf, en dan nam de boze koningin al het land van de dode prins in haar bezit.
Daar er al veel prinsen waren geweest die met de prinses wilden trouwen, maar dat hele, hele moeilijke iets niet konden volbrengen, was de boze koningin zeer rijk geworden. Op zekere dag echter meldde zich weer een prins aan bij de koningin. En omdat-ie veel slimmer was dan zijn voorgangers, had-ie onderweg zes dienaren gehuurd, die ieder over een zeer bijzondere eigenschap beschikten. De eerste, Putoor geheten, had zúlke grote oren dat-ie alles kon horen wat er op de wereld gebeurde. Springkuit, de tweede knecht, had zúlke lange benen, dat-ie in een half uur van China tot hier kon lopen. De derde had zó'n grote buik, dat je meer dan lange ladders nodig had, om erover heen te kunnen kijken. Zijn naam was dan ook Heuvelbuik. De vierde, Kogeloog geheten, moest steeds geblinddoekt zijn, want z'n ogen waren zo sterk dat alles stuksprong waar-ie naar keek. De vijfde was een wonderlijke kerel. Die, hoe warmer het werd, hoe kouder hij zich voelde. Hij heette dan ook Koukleum. En de zesde, die kon z'n nek zó lang uitrekken dat-ie alles kon zien wat er op de wereld gebeurde. Daarom was zijn naam Langnek.
Wat was die valse koningin vriendelijk, toen er weer een prins om de hand van de prinses kwam vragen. 'Natuurlijk,' zei ze, 'natuurlijk mag jij met de prinses trouwen. Maar, dan moet je zorgen dat ze binnen een kwartier hier voor me staat.' Nu, dat leek de prins niet zo heel moeilijk. Maar toen Langnek z'n hals een flink had uitgerekt en Putoor z'n oor tegen de grond hield, om de luisteren, bleek het dat de prinses helemaal aan het andere eind van het koninkrijk zat, en huilde. De prins werd toen erg verdrietig, want hij dacht: 'Ach, dat lukt me nooit, om de prinses in een kwartier hierheen te halen.' Maar, hij had niet op Springkuit gerekend. Die zette de prins vlug op z'n rug, nam onder z'n ene arm Kogeloog en Koukleum en onder z'n andere arm Heuvelbuik, en begon te rennen, zó hard, dat Putoor hem na drie tellen al niet meer zien kon.
Na een paar minuten waren ze helemaal aan de andere kant van het land. Doch, een groot water versperde hen de doortocht. Geen nood! Heuvelbuik dronk al het water op, en weer ging het verder, tot ze aan een grote rots kwamen waar ze niet overheen konden. Maar hier kwam Kogeloog in actie. Hij trok de blinddoek weg van z'n ogen en BENGGG! De hele rots sprong uit elkaar. Even later kwamen ze aan een geweldig vuur. Maar Koukleum hoefde maar even met z'n koude adem te blazen, en al het vuur doofde onmiddellijk.
De prins en Springkuit renden verder, en ja hoor: daar vonden ze het prinsesje. Ze zat onder een dikke boom op het mos, en haar gezichtje was nog nat van tranen. Doch, dat veranderde gauw, toen ze begreep dat de prins haar kwam verlossen. 'Nu vlug terug, Springkuit,' zei de prins, 'want de tijd is kort!' 'Hahaha, haa, dan ik eindelijk eens flink doorlopen,' riep Springkuit, hij nam de prins en het prinsesje op z'n rug en begon te rennen, zoals-ie nog nooit gerend had. Onderweg namen ze Koukleum, Kogeloog en Heuvelbuik mee terug, en toen waren ze in een oogwenk weer bij het paleis.
Daar stonden Putoor en Langnek al te wachten, met het paard van de prins aan de teugel. Wat was die valse koningin boos, toen ze zag dat de prins binnen een kwartier met de prinses terug was. Ja, maar ze moest het wel goedvinden dat ze gingen trouwen. De prins nam de prinses dan ook voor zich op z'n paard, en toen reden ze naar zijn land. Nou, jullie kunnen begrijpen wat een bruiloft daar gevierd werd. Ja, ze leefden dan ook nog lang en gelukkig samen.
Waar de knechten Heuvelbuik, Putoor, Koukleum en Springkuit nadien heengingen; niemand weet het meer. Maar Langnek, vergezeld van Kogeloog.... ja, die vertrokken naar de Efteling. Want, zo zei hij, daar kom ik nooit, en nooit uitgekeken. En zo komt het, dat Langnek nog steeds hier zit....
Bij het lezen hoor je ongetwijfeld Peter Reijnders' opvallende uitspraak van het woord 'koningin': [konegin]. Als je weer eens in de Efteling bent, let dan eens op de regel: '....bleek het dat de prinses helemaal aan het andere eind van het koninkrijk zat, en huilde.' Na het woord 'koninkrijk' is Peter Reijnders hoorbaar aan het eind van zijn tekstregel gekomen.